Learn CentOS Linux Network Services Vazquez download pdf
Learn CentOS Linux Network Services Vazquez download pdf
com
https://textbookfull.com/product/learn-centos-linux-network-
services-vazquez-2/
OR CLICK BUTTON
DOWNLOAD NOW
https://textbookfull.com/product/learn-centos-linux-network-services-
vazquez-2/
textboxfull.com
https://textbookfull.com/product/ubuntu-and-centos-linux-server-
administration-md-tanvir-rahman/
textboxfull.com
https://textbookfull.com/product/learn-linux-in-a-month-of-
lunches-1st-edition-steven-ovadia/
textboxfull.com
https://textbookfull.com/product/learn-amazon-web-services-in-a-month-
of-lunches-1st-edition-david-clinton/
textboxfull.com
Antonio Vazquez
Audience
Some experience with computers is expected of readers of this book.
Some previous Linux experience is useful, if not absolutely
necessary. The only requirement, however, is the will to learn!
Conventions
The Code style attribute has been applied to file names, paths,
commands, and URLs.
Feedback
I would really appreciate your opinions, suggestions, questions, or
criticisms regarding this book. Please feel free to e-mail me at
antoniojvv@yahoo.es . Note, however, that I cannot promise to
respond to everyone.
Acknowledgments
I’d like to extend my gratitude to everybody at Apress, especially to
those with whom I’ve had the pleasure of working directly: Louise
Corrigan and Nancy Chen. I would also like to thank the technical
reviewer, Massimo Nardone. They all helped me a lot.
Of course, I can’t forget my wife, who is also my biggest fan and
always offers me her support and patience.
Contents
Chapter 1:Installation
1.1.CentOS 6
1.2.CentOS 7
2.1.Basic Commands
2.1.2.Creating Users
2.2.1.vi
2.2.2.nano
2.2.3.gedit
2.2.4.cat
2.2.5.grep
2.2.6.more
2.2.7.less
2.2.8.head
2.2.9.tail
2.3.Redirecting Output
2.4.Installing Software
2.4.3.yum Options
2.5.Graphical Environment
2.5.1.CentOS 6
2.5.2.CentOS 7
2.6.1.chmod
2.6.2.tee
2.6.3.rm
2.6.4.ps
2.7.SELinux
Chapter 3:Networking
3.1.IPv4
3.1.1.Special Addresses
3.2.IPv6
3.3.Networking Tools
3.3.1.netstat
3.3.2.lsof
3.3.3.nmap
3.3.4.ping
3.3.5.ping6
Chapter 4:DNS
4.1.DNS Service
4.4.Client Configuration
4.7.Chroot
4.8.Diagnostic Tools
4.8.1.rndc
4.8.2.dig
4.8.3.host
4.9.Troubleshooting
4.9.1.A Computer Can’t Resolve Names
4.10.Log Files
Chapter 5:DHCP
5.1.1.DHCPv4
5.1.2.DHCPv6
5.3.1.Use of Keys
6.1.Telnet
6.2.ssh
6.2.1.X11 Forwarding
6.2.2.File Transfer
6.3.VNC
Chapter 7:Web Server
7.2.Name Resolution
7.4.Virtual Hosts
7.5.Restrict Access
7.5.1.Host-Based Security
7.5.2.User-Based Security
7.6.PHP Support
7.7.HTTPS
8.5.Secure FTP
8.5.1.Generating the Certificate
9.4.Routing Mails
9.5.1.POP3
9.5.2.IMAP
9.6.SMTP Authentication
9.7.Secure Connections
9.7.2.IMAPS
9.7.3.POP3S
9.8.Spam
9.9.Webmail
Chapter 10:Firewalls
10.1.Firewall in CentOS 6
10.1.1.Saving and Restoring the Configuration
10.1.2.Port Redirection
10.1.4.Logging Packets
10.2.Firewall in CentOS 7
10.2.2.Port Forwarding
Chapter 11:OpenLDAP
11.1.Installing OpenLDAP
11.2.1.Modifying Objects
11.2.2.Adding Objects
11.2.3.Deleting Objects
11.3.1.Creating a CA
11.5.PHPLDAPAdmin
11.6.Troubleshooting
Index
Contents at a Glance
About the Author
Acknowledgements
Introduction
Chapter 1:Installation
Chapter 3:Networking
Chapter 4:DNS
Chapter 5:DHCP
Chapter 10:Firewalls
Chapter 11:OpenLDAP
Index
About the Author and About the
Technical Reviewer
About the Author
Antonio Vazquez
is an IT professional who has been working
with Linux for more than a decade. He
studied computer engineering at university in
Spain, and he currently holds many IT
certifications from the main vendors in the
industry. At present, he works for a public
institution and is in charge of almost a
thousand Linux servers spread across the
country, providing web services, FTP
services, file services, virtualization, and more.
1. Installation
Antonio Vazquez1
(1) Madrid, Madrid, Spain
1.1 CentOS 6
As it usually happens, there is more than one way to install CentOS
on a computer. So, depending on the way we initially boot the server
and the source of the installation packages, we have many options.
We can boot and install the system from a DVD. This is probably
the most straightforward option, and the right choice if you only
have to install a couple of servers. We boot the server from the
DVD, and we install all the software from the DVD too.
We can also use a CentOS Network netinstall DVD to boot the
server and then install the packages from a server in our local
network or from the Internet. This is a good choice if we have
to install a lot of servers.
We could also use a USB device to boot the server. In this case,
we first prepare the USB device by using software packages
such as UNetbootin,1 and we also have to download the CentOS
installation files. Once the USB device is ready, we can use it to
boot the server and then choose whether to install from a local
or a network repository.
In addition, independent of the type of installation we choose,
we can also automate the installation by using kickstart. The use of
kickstart is beyond the scope of this book, but it basically consists of
passing a special parameter to the installer with the location of a
script file that contains instructions for the installation.
Nevertheless, in order to keep things simple, in this book, we will
avail ourselves only of the typical DVD installation. The first thing
one must do is to get the installation DVDs. These can be
downloaded from the CentOS official site.2 At the time of writing this
book, the ISO files could be downloaded from the links available
from http://wiki.centos.org/Download .3 We can choose
the exact version we want to install, the architecture (32 or 64 bits),
and the type of installation (minimal, network, etc.). We will
download and burn the ISO files CentOS-6.2-i386-bin-
DVD1.iso and CentOS-6.2-i386-bin-DVD2.iso. Once we
have the DVDs, installation is fairly simple. We make sure that the
computer is configured to boot from a DVD, and we restart it with
the first installation DVD inside. After a few seconds, we’ll see the
screen in shown in Figure 1-1.
Figure 1-1. Booting from the installation DVD
We’ll select the first option, “Install or upgrade an existing
system.” This will launch the actual installation program. Now we are
offered the possibility of checking the installation media (Figure 1-2).
Once we are sure that there is no problem with the DVDs, we click
Skip.
Figure 1-2. Checking the installation media
Now the system will init the graphical installer (Figure 1-3).
Figure 1-3. The graphical installer
From the next screens, we’ll have to choose the language and
the keyboard layout (Figures 1-4 and 1-5).
No. 30. De kolibri, die tabak brengt aan den eersten piaiman. (W.)
Heel lang had een man reeds met zijn vrouw samengeleefd; zij was
zeer bekwaam in het vervaardigen van hangmatten, maar één ding
beviel hem niet in haar: zij schonk hem maar geen kinderen. Hij besloot
daarom, er een tweede vrouw bij te nemen … en hij was nu gelukkig,
want in den kortst mogelijken tijd schonk deze hem een jongen. Het
kind, Koeroesiwari geheeten, groeide vlug op, en terwijl de stiefmoeder
bezig was, haar hangmatten te maken, gebeurde het dikwijls, dat de
jongen, die om haar heen aan het spelen was, aan het koord ging
hangen, waardoor het de noodige spanning verloor.
De oude vrouw liet dezen kleinen last eenigen tijd toe, maar eens op
een dag, toen de jongen ondeugender was dan ooit, zei zij: „ga weg, en
speel ergens anders”. De jongen gehoorzaamde, verwijderde zich,
maar kwam gauw weêr aangedribbeld en trok weêr aan het koord. De
vrouw werd nu boos, duwde den jongen op zij; maar zij deed het wat
hardhandig, zoodat de jongen viel en begon te schreien.
Niemand sloeg acht op dit voorval, en niemand zag het kind de hut
uitdribbelen … de eigen vader en moeder ook niet, die maar steeds in
de hangmat lagen. Het was nu al laat op den dag, toen men merkte, dat
het kind verdwenen was. Zijn ouders kwamen nu te voorschijn en toen
zij overal begonnen te zoeken, vonden ze eindelijk hun kind spelende in
een naburige hut met andere kinderen. Hier legden zij uit, waarom zij
gekomen waren en al sprekende, kwamen zij van het eene in het
andere, en geraakten zij in een zóó levendig gesprek, dat zij geheel en
al vergaten, waarom zij gekomen waren; toen ze eindelijk met
redeneeren ophielden, bemerkten zij, dat niet alleen hun eigen kind,
Koeroesiwari, maar ook Matoe-wari, het kind van hun buren, verdwenen
was. [141]
De zes ouders begonnen nu hun drie kinderen te zoeken, maar aan het
einde van den eersten dag staakte het derde ouderenpaar het
onderzoek, terwijl aan het einde van den tweeden dag ook het tweede
paar het opgaf. In dien tusschentijd waren de drie kinderen het bosch
ingegaan, en waren er zeer bevriend geworden met de Marabons*, die
in die tijden spreken konden en nog niet staken. Deze kinderen zijn het
geweest, die aan de zwarte soorten leerden, hoe ze steken moesten en
aan de roode, om koorts op den koop toe te geven.
Toen de drie kinderen eindelijk, na lang omzwerven, ten laatste aan het
zeestrand waren aangekomen, ontmoetten zij de ouders van het eerst
verdwenen kind. Zij waren blijven zoeken en hadden het niet, zooals de
ouders der twee andere kinderen, opgegeven. In al dien tijd waren de
kinderen reeds groote jongens geworden. Toen nu de ouders, dol blij
over het wederzien, zich wilden haasten om met hen naar hun dorp
terug te gaan, sprak de leider der drie jongens, Koeroesiwari, die het
eerst was weggeloopen, tot groote verbazing zijner ouders: „Ik kan niet
teruggaan, want toen mijn stiefmoeder mij wegstuurde, viel ik en
schreide ik, en u beiden zaagt niet eens naar mij om. Neen, ik ga niet
terug”.
Toen de man reeds alle hoop had opgegeven, ooit een der
boodschappers te zullen terugzien, raadpleegde hij een broeder, die
hem een kraan* bracht. Deze vloog naar de zeekust, waar hij wilde
blijven rusten tot den anderen morgen, om de vlucht van hier flink te
kunnen inzetten. Terwijl de vogel daar zoo zat, kwam er een kolibri
langs vliegen, die hem vroeg, wat hij daar zoo deed. „Ik maak mij
gereed voor morgenochtend” antwoordde hij. „Ik moet vliegen naar
Niboe-yoeni, om tabakszaad te halen.” [143]De kolibri stelde hem daarop
voor, in zijn plaats de reis te maken, maar de andere vond het voorstel
al te dwaas, en herinnerde haar er aan, dat zij veel te klein was en
stellig in zee zou vallen. De kleine kolibri liet zich echter niet
ontmoedigen, stond den anderen morgen vroeg op, zooals steeds haar
gewoonte is, en vloog weg, uitroepende: „ik ben opgestaan.”
Toen nu de kraan, zoodra het licht was geworden, ook was opgestaan,
spreidde hij zijn vleugels uit en zocht hij zijn weg met prachtigen
vleugelslag boven de bewogen zee. Toen hij nu halverwege gekomen
was, ontdekte hij beneden zich het kolibrietje, dat met het water lag te
worstelen. Het had er wel een dappere vaart achter gezet, maar had
niet tegen den wind in verder kunnen gaan en was in de zee terecht
gekomen. De kraan pikte de kolibri uit het water op en nam haar op den
rug van zijn bij het vliegen achterwaarts gestrekte dijen. Maar haar
lastdier, dat zich een weinig wilde verlichten, bevuilde daarbij het
gezicht van de kolibri, zoodat deze genoodzaakt was, de vleugels weêr
op te nemen, en ditmaal met succes, want zij bereikte Nioboe-yoeni het
eerst, waar zij haar grooten vriend opwachtte, die kort na haar
aankwam.
Ten laatste konden de vrouwen zulk een hondsch leven niet langer
volhouden. Toen dan ook een oude vrouw voorstelde, hare mannen te
verlaten en in het woud te vluchten, stemden allen van harte toe.
In stilte, wanneer de mannen op jacht waren, vervaardigden zij bogen,
pijlen, knotsen enz., waarmede zij in dien tijd even goed konden
omgaan als de mannen. Toen alles gereed was, verlieten zij op een
goeden dag hare woonplaatsen. Oude vrouwen, meisjes, zuigelingen
van het vrouwelijk geslacht, allen verlieten de plaats, waar zij zooveel
leed hadden doorstaan. Alleen de zoontjes bleven in de kampen achter.
Dit geklaag der mannen trof het hart van enkele vrouwen en deze
keerden tot hare echtgenooten terug. Maar de meesten weigerden en
zeiden: „Wij zullen u [146]toestaan ons te bezoeken; de zonen, die gij bij
ons verwekt, kunt gij behouden, maar zoodra er een dochter geboren
wordt, moet gij onmiddellijk vertrekken.”
De mannen, die gevoelden, dat het onrecht aan hunne zijde was,
stemden gereedelijk toe, en zoo ontstond de natie der Amazonen
(Mazwano) of man-vrouwen.
Oeraima sprak toen tot de meisjes: „Van dit oogenblik af, dat jelui dat
gedaan hebt, zal de vrouw allerlei zorg en ongemak hebben. Tot nu toe
behoorde het ei aan den man. In het vervolg zal het van de vrouw zijn,
en zij zal het tot ontwikkeling moeten brengen.”
De geest van het kind is ten nauwste met den vader verbonden; hij tuurt
op hem, volgt hem, waar hij ook gaat, en gedurende den eersten tijd is
hij even innig met den vader vereenigd als hij het met zijn eigen
kinderlichaam is, waarin hij kortelings is binnengedrongen. Hoe kan dan
de vader naar het bosch en naar den kostgrond gaan, om bijl en
kapmes te gebruiken, wanneer de geest van het kind, die hem overal
volgt, zich als een [147]tweede schim tusschen deze werktuigen en het
hout of de veldvruchten plaatst? Hoe kan hij in een boom klimmen,
wanneer de geest van het kind dit eveneens probeert te doen, en dan
natuurlijk zal vallen, zoodat dan het kind in zijn hangmat kwaad zal
overkomen? Hoe kan hij jagen, wanneer de pijl misschien den hem
vergezellende geest van het kind zal doorboren, wat ongetwijfeld de
dood van het kind in zijn hangmat tengevolge zou hebben? Wanneer de
vader, door bosch en akker dwalend, een tairoe*-blad ziet, dat
volkomen gelijkt op een korjaal, varende op de rivier en voorzien van
een heel kleine zitbank en daarin een miniatuur-pagaai, of wanneer hij
over een omgevallen boom klautert … zal hij het kind dan niet
verstoren? Want, wanneer de vader door het water waadt, zal de geest
van zijn kind dan niet de kleine tairoeblad-korjaal moeten voort
pagaaien, of wanneer hij over den boom tracht te komen, zullen dan de
dunne stammetjes, die er tegen aan zijn komen te liggen, den geest van
het kind niet in staat stellen, om te probeeren hem te volgen?…
Niettegenstaande de grootste waakzaamheid, zal de kleine Geest
verloren kunnen gaan, zoodat het lichaam in het hangmatje dan zal
gaan kwijnen en sterven, indien ten minste de piaiman niet zoo gelukkig
is, het terug te winnen.
Iedereen was echter bevreesd het aan te grijpen, maar ten slotte durfde
de kormorant* het aan; deze stormde op den waterkant los, waaruit het
monster een eind kaarsrecht omhoog rees, en schoot een pijl op zijn
nek af—maar geen gewone pijl, doch een, die met een lijn aan een
overhangenden boom was vastgemaakt—en met dit wapen werd het
beest ten slotte aan land getrokken, waar het nu gevild werd.
Iedere vogel droeg nu zijn last op den rug weg, en sedert dien tijd is
iedere vogel gemerkt met de tint van dat deel der slangenhuid, dat hij bij
het dragen heeft vastgehouden: de Ara’s met rood en blauw of groen en
geel enz … maar Kormorant kreeg als zijn aandeel de sombere tint van
den slangenkop. Maar hij was er meê tevreden.
Tot deze proeven behoorde o.a. het schieten van een pijl in het nest van
een specht van uit een korjaal op de rivier, het vullen van een zeker
aantal korven met een hoeveelheid zelf gevangen krabben*, in den loop
van slechts één getij, en het schoonkappen van een stuk land binnen
een vastgestelden termijn.
Het was juist in de dagen, dat de eerste proef bij ons werd afgeschaft,
dat een jongen man, die aan een meisje het hof maakte, beweerde
geen moeielijkheden te zullen hebben, om in het bezit van zijn geliefde
te kunnen geraken, en meende, dat hij niets anders te doen had, dan
eenige krabben voor zijn a.s. schoonvader te vangen en een stuk land
schoon te kappen.
Toen hij zich nu naar den ouden man begaf, om de hand van zijn
dochter te vragen, kreeg hij ten antwoord, dat hij er geen bezwaar tegen
had; dat hij bij hem zijn intrek kon nemen, totdat hij hem zijne
bekwaamheden zou hebben getoond. [150]
Toen nu zijn kameraden, die reeds druk bezig waren, hunne korven te
vlechten, zagen, dat hij zijn werk had neêrgelegd, vroegen zij hem,
waarom hij niet verder ging. „Wel, ik wacht er meê, totdat ik voor de
vangst vertrek”, was zijn antwoord, beschaamd als hij was voor zijn
onbekwaamheid. „Je moet wat haast maken”, riepen zij hem toe. „Niet
noodig”, antwoordde hij, „ik heb er in het minst geen moeite meê. Ik zal
mijn manden wel maken, en krabben vangen, terwijl jelui bezig zijt, jelui
korven te vullen. Jelui zult er versteld van staan. Ik zal jelui wel
verslaan”.
Een heel gezelschap was het, dat den anderen dag den tocht naar de
kust ondernam; in de korjaal zaten de toekomstige echtgenoot, de
vrouw, die hij zich nu voor altijd zou hebben te veroveren, de oude
schoonvader en een zestal jongelieden. Toen zij eindelijk de zee
hadden bereikt, legden zij op korten afstand van de kust de boot vast,
en voorzien van hun korven, begaven allen, uitgezonderd het jonge
paar, zich op het modderige land.
Toen nu het paar alleen was, verzocht de jonge man zijn bruid de
korjaal uit te gaan, en al de kleine kassoeroe-xoewa (door andere
schrijvers kassaroa*) naar de boot te drijven. Terwijl hij nu gehurkt in de
boot bleef zitten, met de bundels wariembo-riet in zijn hand, en
probeerde [151]een korf 76 te vlechten, zwommen de door zijn bruid
opgedreven vischjes hem voorbij. Zooals wel te voorzien was, maakte
hij geen vorderingen, en hij liet zijn bruid ten tweeden male de school
vischjes insluiten, waardoor zij teruggedreven werden en hij er dus een
ander gezicht op had. De vrouw ging er maar steeds meê voort, de
visch nu eens vooruit, dan weêr achteruit te drijven—maar het hielp
hem niets, want hij maakte geen vorderingen. De jonge vrouw begon nu
angstig te worden, en terwijl zij uit de korjaal een mand nam, baggerde
zij door het water naar de kust. Haar aanstaande man riep haar echter
terug; maar zij sloeg geen acht op zijn herhaald roepen. Men moet
weten, dat de korf, die zij had meêgenomen, heel toevallig (?) aan een
der jonge mannen van het gezelschap behoorde, waarmede zij vroeger
een liefde had gehad. Toen de vrouw nu den man in kwestie aan het
strand met de krabbenvangst bezig vond, voegde zij zich bij hem en
vroeg zij hem te mogen helpen. Wanneer hij de krabben uit de gaten
haalde, dan zou er wel eens een, dacht zij, naast haar vallen, en zou zij
zoo haar korf geleidelijk kunnen vullen.
Maar de bruidegom, het zaakje niet vertrouwend, had nu ook het strand
opgezocht, waar hij zijn bruid een van het gezelschap zag helpen. Hij
wilde nu meehelpen, maar hoe hij ook ijverig zijn handen in de gaten
stak en de gevangen dieren zijn bruid toewierp, zij deed alsof zij het niet
merkte. Hoe hij haar ook telkens toeriep: „Kijk dan toch! Zij zal
wegloopen. Doe haar toch in je korf!” zij zag niet eens op. [152]
Met haar gezelschap, haar vroegeren beminde, deed zij geheel anders.
Zij hielp hem ijverig zijn korven te vullen, en toen zij ze allen vol hadden,
keerden zij samen naar de boot terug, om nog twee korven te halen, die
nu ook spoedig gevuld waren.
Het was nu tijd voor de terugreis, en toen de bruid plaats moest nemen,
ging zij, zoowaar, in plaats van naast haar bruigom, naast haar
vroegeren beminde zitten. En hoe de bruigom ook riep: „Kom hier, je zit
op een verkeerde plaats”, noch de bruid, noch haar oude vader wilden
er naar luisteren, ja, ze snauwden hem nog toe ook.
Toen nu het gezelschap van den tocht in het dorp teruggekeerd was,
zochten de mannen hun hangmatten op, terwijl de bruid voor den pot
ging zorgen. Veel werk gaf dit niet, want de krabben waren spoedig
geroosterd. Toen zij opgedischt konden worden riep de vrouw: „Vader!
het is klaar.” De oude man verliet daarop zijn hangmat en riep een voor
een de jonge mannen, ieder bij hun naam. Het laatst riep hij Satchi!
Toen nu de bruigom deze uitdrukking van teederheid hoorde, meende
hij, dat hij bedoeld was en antwoordde dus: „Wangj” (d.i. ja, dank U).
„Neen neen,” zei de vader, „ik bedoel mijn schoonzoon, dien ik van
daag op de terugreis bij mij in de boot had zitten. Hij kan korven
vlechten en jij niet.”
De oude man wilde het uit oude vriendschap graag doen en zoo bleven
moeder en zoon meer dan een jaar bij hem inwonen, toen de leerling
eindelijk evenzeer bedreven was in al de kundigheden als zijn
leermeester.
Er ontspon zich nu een langdurig twistgesprek over het geval, dat het
verlangen bij haar opwekte den man te bezoeken, die zij en haar vader
ten onrechte versmaad hadden. Voor haar was daar ook wel aanleiding
voor. Want de ervaring van een jaar lang was voor haar een zeer
droevige geweest: te laat had zij immers ontdekt, dat haar
tegenwoordige man niet alleen niets waard was, maar daarbij zeldzaam
lui, en dat het eenige wat hij deed, was in zijn hangmat te liggen, terwijl
zij voor hem kon zwoegen.
Den volgenden morgen trok zij de stoute schoenen aan en toog zij met
haar moeder op weg, de richting naar de hut inslaand, waar de meester
woonde, wiens ijver, moed en bekwaamheid zij den vorigen dag
zoozeer had hooren prijzen. Toen zij in zijn hut aankwamen, lag de man
in zijn hangmat, zoodat zijn moeder de bezoeksters ontving. De oude
vrouw zette bankjes voor ze neêr en bracht wel wat cassave met
pepers aan, maar zocht zich te verontschuldigen, dat zij niets anders
had om haar aan te bieden. De bezoeksters zagen elkander echter
ongeloovig aan, toen zij den barbakot met het gewicht van geroosterd
vleesch gewaar werden, en toen zij ook een vollen peperpot zagen
staan, konden zij hare verlegenheid haast niet verbergen bij de
gedachte, den man, van wien toch dit alles afkomstig was, zóó slecht
behandeld te hebben. De beide vrouwen durfden niets van het
aangebodene aan te raken, en wat meer is, zij vroegen zelfs de vrouw
den peperpot te verwijderen 77.
De moeder der bruid van een jaar geleden hield het [155]niet langer uit;
zij stond op, gereed om te vertrekken, en probeerde ook haar dochter te
bewegen, zich van deze plaats te verwijderen, maar deze sprak: „Neen,
ik wil hier blijven; ik blijf bij mijn eersten man; of hij mij zal slaan of niet,
het zal mijn zorg zijn. Hij heeft immers getoond, veel beter te zijn dan
mijn tegenwoordige man.” Nauwelijks had zij dit gezegd en was haar
moeder reeds de hut uitgeloopen, of zij rende naar de hangmat, waarin
de jonge man van zijn werk lag uit te rusten en klom er in, uitroepende:
„Ik ben weêr bij je teruggekomen, mijn schat.” Maar de man pakte haar
beet, en wierp haar er uit, zeggende: „Ik heb je niet noodig. Ik ben
immers de luie, onwetende, onwaardige man, dien je een jaar geleden
versmaad hebt.” Maar zij gaf het niet op en probeerde voor de tweede
maal in de hangmat te klimmen. De man hield echter vol, en of zij hem
al „lekkere bek” noemde, hij deed of hij het niet hoorde.
Terneêrgeslagen en beschaamd droop ook zij af, en keerde zij naar
haar tweeden man terug. Haar eerste man liet zij met zijn moeder
achter, gelukkig als hij was, haar te hebben hooren heengaan.
No. 36. Hoe een man van zijn luiheid genezen werd. (W.)
Langs een der kreekjes, die zij voor rustplaats hadden [156]uitgekozen,
zagen zij een kleine Maripa-palm*, die een grooten tros rijpe vruchten
droeg. Nadat zij den tros hadden afgeplukt, begaven zij zich er mede in
de boot, en begonnen zij zich aan het smakelijke vruchtvleesch te goed
te doen. De held van dit verhaal vroeg zijn reisgenooten, de zaden voor
hem te willen bewaren. Zij voldeden aan zijn verzoek, en des nachts
vóór de aankomst aan het uitgekozen krabbenoord, vulde hij er zijn
korven mede. Den volgenden morgen begaf het gezelschap zich aan
land voor de krabbenvangst, uitgezonderd onze luie vriend, die in de
boot bleef zitten, en geen voet in het water zette. Hij was niet
onbedreven in de krabbenvangst, doch was te lui, en rekende er op, dat
de anderen hem wel zouden voorzien. Maar dit gebeurde niet, want zij
waren onderling overeengekomen, hem geen krab te geven. Alzoo
gebeurde het, dat, toen zij de terugreis aanvaarden, de luiaard zijn
manden slechts met palmpitten gevuld had.
In den nacht bereikte het gezelschap het dorp en allen zochten dadelijk
hunne hangmatten op. Den volgenden morgen droegen zij hun vrouwen
op, de korven met krabben te gaan halen, die zij aan den waterkant
hadden achter gelaten 78. De vrouw van den luiaard, die de mand met
palmpitten had gehaald, vroeg haar man, waar zijn krabben waren, en
ontving ten antwoord, dat zij ze zou vinden op den bodem der manden
en dat zij had te wachten, totdat de andere vrouwen de korven geledigd
zouden hebben. Zij deed dit, maar toen zij geen krabben zag, ging zij
met de korven naar haar moeder en liet haar zien, welk soort krabben
haar man had thuis gebracht. De oude vrouw was daar weinig over
gesticht en zei tot haar dochter: „Gooi het zoodje in een grooten pot, en
kook het net zoo lang, tot de harde schillen barsten.” Alle vrouwen
echter deelden van haar voorraad aan de [157]teleurgestelde ieder een
mand met krabben uit, maar op voorwaarde, dat zij er niets van aan
haar man zou geven.
Allen, behalve een, vergastte zich nu aan een heerlijk maal, met de
inmiddels gereed gemaakte paiwarri opgediend. De oude moeder nam
een kalebas, gevuld met de gekookte palmpitten en zette deze voor
haar nietswaardigen schoonzoon neêr. Deze was wel genoodzaakt er
van te eten, al was het niet, omdat hij honger had, dan vooral, omdat hij
zijn schaamte wilde verbergen, toen geen van allen hem wat van hun
krabben meedeelde.
Deze straf genas hem van zijn luiheid, want bij de eerstvolgende
gelegenheid, dat men weêr op krabbenvangst uitging, bracht hij voor
zijn vrouw geen palmzaden, maar krabben mede.
Er leefde eens een man, die twee schoonbroêrs had. Terwijl hij de
ongelukkigste van alle stervelingen was, kwamen zij tegen den avond
geregeld met een goede hoeveelheid wild huiswaarts, en daarom
zeiden zij tot elkaar: „Daar hij geen geluk heeft, zullen wij hem zien kwijt
te raken”. Zij namen hem op een goeden dag meê naar het bosch. Zij
waren er al een eind in, toen zij hun verlangen meêdeelden, afzonderlijk
te gaan jagen. Zij zouden één kant uitgaan, hij een anderen, terwijl zij
elkander op een bepaalde plek zouden ontmoeten. De weg, dien de
beide broêrs hem hadden aangewezen, leidde naar het leger van Tobe-
horoanna*, maar hij, wien zij het slachtoffer wilden laten worden, wist
dat niet.
Hij begon nu te dwalen en kwam eindelijk aan een breed pad, wat hem
deed uitroepen: „Waar ga ik heen?” Zoo in zich zelf sprekend, trof een
hard geruisch zijn oor. Wat het was, wist hij niet. Op een antwoord
behoefde [158]hij echter niet lang te wachten, want spoedig daarna zag
hij Tobe-horoanna naderen. Zoo gauw hij kon rende hij naar een
enormen boom, achtervolgd door Zwarte Tijger. Beiden begonnen nu
achter elkaar om den boom heen te loopen en toen het de man eindelijk
gelukt was, vlak achter het beest te komen, sneed hij het de hielpezen
door. Tijger zat nu neêr, want hij kon niet meer loopen en de man had
nu gelegenheid, het dier een pijl in zijn nek te schieten en met een mes
den doodsteek te geven. Daarop begaf hij zich naar huis terug.
De schoonbroêrs, wetende, welk een slecht jager hij was, waren niet
eens naar de afgesproken plaats gegaan, overtuigd, dat hij er niet meer
zou zijn. Maar toen hij de hut binnentrad, waren zij hoogst verrast en
maakten zij hun verontschuldigingen, teneinde hun misdadige
bedoelingen te verbergen, zeggende: „Wij waren op de plek, waar wij je
zouden ontmoeten, maar je waart er niet. Wij riepen je, maar we kregen
geen antwoord. Wij dachten natuurlijk, dat je dood was en wij gingen
weg. Maar we keerden terug, om nog eens te zien of je niet kwaamt”,
en dergelijke verontschuldigingen meer. Dat was alles maar gelogen.
Onze vriend voelde zich echter niet op zijn gemak, nu den naam te
hebben, ook bij de jacht op alle andere dieren steeds geluk te hebben,
omdat hij Tobe-horo-anna had weten te bemachtigen. „Wie zou hij beter
kunnen raadplegen in deze moeilijkheid”, dacht hij, „dan Wau-oeta, de
Regenkikvorsch*” 79. Hij ging op weg en vond een boom, waarin zij
woonde; hij posteerde zich onder aan den boom en begon te roepen,
haar vragend, hem te willen helpen. Maar hij kreeg geen antwoord, en
hij bleef roepen en weeklagen, totdat het donker werd. Telkens
herhaalde hij zijn vraag, of zij hem de dingen wilde zeggen, die hij zoo
graag wilde weten. De nacht viel in, en nog had hij geen antwoord.
Maar hij hield aan, want hij dacht, dat Wau-oeta wel zou komen, zooals
de meeste vrouwen doen, die eindelijk toegeven, wanneer zij ten slotte
medelijden met den man krijgen, als zij hem zoo hooren schreien 80 aan
den boom.
Toen hij nu zoo lang beneden aan den boom stond te wachten, zag hij
een lange rij vogels naar hem toe komen, allen in geregelde volgorde
naar de grootte. De kleine Doroquara 81 liep voorop en pikte even op zijn
voet met [160]den snavel, om hem bekwaam te maken in het schieten
van haar soortgenooten; en dit ging met alle vogels tot de grootste toe
zoo voort.
Ge ziet, dat Wau-oeta medelijden met hem begon te krijgen; maar hij
wist dat natuurlijk niet. Nadat alle vogels met hem gereed waren,
kwamen alle ratten in de volgorde hunner grootte, gevolgd door de
Acouri, de Labba*, het Hert, het Boschvarken tot aan den Tapir toe.
Toen al deze dieren hem voorbij waren gegaan, en met de tong zijn
voet even gelikt hadden, opdat hij op jacht naar hun soortgenooten
Welcome to our website – the ideal destination for book lovers and
knowledge seekers. With a mission to inspire endlessly, we offer a
vast collection of books, ranging from classic literary works to
specialized publications, self-development books, and children's
literature. Each book is a new journey of discovery, expanding
knowledge and enriching the soul of the reade
Our website is not just a platform for buying books, but a bridge
connecting readers to the timeless values of culture and wisdom. With
an elegant, user-friendly interface and an intelligent search system,
we are committed to providing a quick and convenient shopping
experience. Additionally, our special promotions and home delivery
services ensure that you save time and fully enjoy the joy of reading.
textbookfull.com